Opvoeding van uw pup
Van pup tot volwassen hond
De pup in huis - Praktische oefeningen
Verzorging
Lykeios, Praktijk voor hondengedrag
Joep de Keyzer
Inleiding
Voor u ligt een handreiking tot het opvoeden van een pup. Nog is het een onbekend wezentje, maar als u samen met hem of haar de hele route hebt afgelegd, hebben u en uw hond niet alleen elkaar beter leren kennen, maar is er ook een band tussen u beiden ontstaan die vele jaren stand zal houden en die beider lichamelijk en geestelijk welzijn ten goede zal komen.
Ik bespreek eerst de verschillende levensfasen die een hond doormaakt vanaf zijn geboorte tot zijn lichamelijke volwassenheid, ongeveer met drie jaar oud.
Vervolgens komt de dagelijkse praktijk met uw pup binnen en buiten uw huis aan bod, met eerst een uitleg over de bench- en zindelijkheidstraining die van belang zijn voor de omgang met uw pup binnenshuis, gevolgd door een aantal praktische oefeningen die u kunt trainen met uw pup, opdat ook buitenshuis u en uw pup veel plezier aan elkaar kunnen beleven.
Tot slot krijgt u enige tips om uw pup te verzorgen, zodat ook een bezoekje aan de dierenarts een plezierige ervaring wordt.
Deel 1 Van pup tot volwassen hond
1.1 De bewegingen
De twee belangrijkste functies van de kleine pup in deze fase zijn slapen en eten. Hiertoe moet hij zich zo goed kunnen bewegen, dat hij kan gaan drinken. Daarvoor staan hem verschillende bewegingswijzen ter beschikking die vanaf zijn geboorte aanwezig zijn. Enkele van die bewegingen zijn de buikligging en het oriënteren wat voor en achter is en het vermogen naar beide richtingen te kruipen. De pup beweegt in kleine kringetjes die hem zo ongeveer naar zijn uitgangspunt terugbrengen, voor het geval hij onderweg zijn moeder niet zou tegenkomen. Daarnaast is er zijn zoekdrang, waardoor hij snel zijn doel bereikt. De pup zwaait namelijk regelmatig met zijn kopje van links naar rechts heen en weer. Zo ‘peilt’ hij voortdurend zijn omgeving af en omdat de op haar zij liggende teef het grootste deel van het nest inneemt, is dit zoekend zwaaien meestal al voldoende om bij een plek van het moederlichaam te komen.
1.2 De zintuigen
Een gezonde pup kan warmte waarnemen en zijn drang om naar de warmtebron toe te kruipen is volledig ontwikkeld. De belangrijkste warmtebron is de vacht van zijn moeder waarin de tepels zich bevinden. Zo gauw de pup de vacht heeft gevonden, drukt hij zijn neusje van onder naar boven in de vacht en duwt hij de haren omhoog totdat hij de tepel heeft gevonden. Dit ‘vachtboren’ gebeurt met een behoorlijke intensiteit en kracht. De onbehaarde tepel functioneert als een ‘sleutelprikkel’ die een zogenaamde erfcoördinaat vrijmaakt, namelijk de pup omvat de tepel met zijn voor dit doel speciaal ontworpen mondje. Dan werkt de aanraking opnieuw als een ‘sleutelprikkel’, waardoor een blokkade wordt opgeheven en het voor de hond zo typische ‘likzuigen’ volgt. Dit is een manier van zuigen, waarbij de tong masserende bewegingen maakt. Vervolgens zet het diertje zich met zijn achterpoten tegen de grond af om zodoende dicht tegen de tepel aangedrukt te blijven en daarmee ook met zijn kop krachtig tegen de melkklier te stoten, waardoor de melkproductie goed op gang kan komen. We zien ook het ‘melktrappen’, waarbij de zuigende pups hun voorpoten afwisselend tegen de omgeving van de tepel duwen, waardoor de melkklieren stevig worden gemasseerd.
Spoedig na de geboorte kan de pup ruiken. Bij het eerste zuigen wordt het geurbeeld van de moeder ingeprent. Er ontstaat een associatie tussen ‘zuigbevrediging’ en ‘tepelgeur’. De smaakwaarneming van de pup wordt hoofdzakelijk door zijn reukzintuig bepaald.
Belangrijk voor zijn bescherming is niet alleen dat hij zich terugtrekt voor bepaalde onaangenaam aanvoelende en ruikende dingen, maar ook zijn pijngevoeligheid. Een pup kan best veel hebben en zijn pijngevoeligheid is zeker niet sterk ontwikkeld, maar als je hem te ruw oppakt, merkt hij dat wel degelijk en probeert hij niet alleen weg te komen, maar laat ook zijn stemmetje horen. Dat dient als noodsignaal voor de moeder, als uitdrukkingsmiddel van pijn en tegenzin en misschien ook van ontevredenheid.
1.3 De overgangsfase
De overgang van het eerste stadium naar dat van de jonge hond betekent het ontwaken van de gehoor- en gezichtszintuigen. Je kunt hier geen scherpe grens trekken. De Amerikaanse gedragsonderzoeker J.P. Scott spreekt van een overgangsstadium tussen de vegetatieve en de inprentingsfase.
Deze overgangsfase begint met het opengaan van de oogspleetjes, waarbij tussen verschillende honden sterke schommelingen optreden. Sommige doen al na negen dagen hun ogen open, anderen pas na 19 dagen. In de meeste gevallen gebeurt dit tussen de 12de en 15de dag. In het begin kunnen ze nog niet zien, maar er is wel een reflex van de pupillen te onderscheiden. De nog bleekblauwe ogen bewegen zonder enige coördinatie en de pups kijken vaak erg scheel en hebben een uitermate ‘stompzinnige’ uitdrukking op hun gezicht. Op de 21ste dag moet het gezichtsvermogen volledig zijn ontwikkeld.
Ook het gehoor komt meestal niet vóór de 21ste dag volledig tot ontwikkeling. Dan pas reageert de pup op geluiden. We kunnen dit duidelijk waarnemen, want hij beweegt zijn oren en kruipt weg of deinst terug bij harde geluiden. We moeten er dan ook voor oppassen de pup te laten schrikken van harde geluiden. Elk nieuw geluid, een knal of een schreeuw kan voor een pup die overschakelt van de stilte naar een wereld vol geluiden, erg griezelig zijn.
Het reukvermogen komt in deze fase ook volledig tot ontwikkeling, dit proces is al op de 16de tot 18de dag voltooid. De hond is een ‘reukdier’ dus is het niet verwonderlijk dat het reukvermogen het eerst volledig tot ontwikkeling komt. Voor een hond vertelt zijn neus evenveel over zijn omgeving als ons oog dat met een verrekijker en vergrootglas hetzelfde doet. Zijn gehoor- en gezichtszintuigen vervullen daarbij een ondersteunende functie.
Juist omdat de hond een ‘reukdier’ is, heeft hij een enorme behoefte om dat geweldige zintuig voortdurend te kunnen blijven prikkelen. Daarom moet hij veel naar buiten en naar steeds nieuwe omgevingen. Natuurlijk is dit ook nodig voor zijn behoefte aan lichamelijke beweging, maar vooral voor zijn behoefte aan ‘geestelijke beweging’.
Tot nu toe deden de pups nauwelijks iets meer dan eten en slapen, maar in deze derde week vertonen ze een toenemende behoefte aan beweging. Het is een aarzelend begin, ze lopen eerst doelloos in het nest rond. We zien steeds meer bewegingen optreden: het heen en weer schudden van het korte staartje (daaruit zal eens het echte kwispelen voortkomen), het slaan met de pootjes, bijtspelletjes met zijn medepups en hert snuffelend onderzoeken van elkaar. Alles gebeurt nog in een vertraagd tempo en het maakt een grappige en bedaarde indruk.
We kunnen aan het eind van de derde week nu ook voor het eerst de pups horen grommen en zelfs blaffen. Ze beginnen te kauwen op alles wat los en vast zit, want nu zijn de snijtanden en de in het begin naalddunne melk-hoektandjes doorgekomen. Hoewel ze al beginnen op stukjes vlees te kauwen, kunnen ze die nog niet echt opeten. Daarom geeft de moeder half voorverteerde voeding terug, die de pups gretig oplikken. Ze dwingen haar door een bedelhouding het voedsel terug te geven: ze stoten met hun neusjes steeds opnieuw tegen haar mondhoek. Tegen het einde van de overgangsfase kunnen we dit bedelend aanstoten al als een sociale reactie zien: het is vragen, dat geven tot gevolg heeft. Hieruit blijkt hoe sterk het leervermogen van de jongen is, want al nadat ze voor eerste keer op deze wijze zijn bijgevoerd, hebben ze geleerd dat dit gedrag, het stoten met hun neusjes tegen de mondhoek, iets lekkers oplevert.
Dit gedrag is verschillend van het ‘melktrappen’ en vachtboren die niets met ervaring te maken hebben. Het kan overigens best zo zijn dat dit bedelend aanstoten niets anders is als een verandering van het vachtboren in een doelbewust, door ervaring geleid en vervolmaakt gedrag. Het bedelen bij de op het nest terugkerende ouders wordt tot een begroetings- en genegenheidsritueel, dat de pup later ook vertoont bij ons mensen, die hij als soortgenoten is gaan beschouwen (zie hieronder bij ‘inprentingsfase’). Hij wil ons ook een ‘mondhoekstootje’ geven, maar omdat wij ons hoofd zo hoog dragen, blijft hem, om dit doel te bereiken, niets anders over om tegen ons op te springen. Hetzelfde kunnen we zeggen over het ‘vachtboren’. Dit groeit later uit tot het tegen onze handen drukken van de neus.
2.1 De pup verlaat het nest
Als de pup voor de eerste keer het nest verlaat, treedt een nieuwe levensfase in, die ongeveer tot aan het einde van de derde maand duurt. De eerste drie weken in de geborgenheid van het nest waren eigenlijk een voortzetting van de groeiperiode in het moederlichaam, zij het onder heel andere omstandigheden, maar nu begint de pup actief aan ‘de strijd om het bestaan’ deel te nemen. Nu pas ziet hij bewust de dingen om zich heen. Bij het begin van de vierde week zien we een reeks van gedragingen optreden, die we voordien nog niet hebben waargenomen. Tegelijkertijd leert de pup veel en wel in een verbazingwekkend tempo. Het leven van de pups kenmerkt zich in dit stadium door nieuwsgierigheid en leergierigheid. Alles onderzoeken ze en ze proberen op alles, wat ze te pakken krijgen onderzoekend te klauwen.
2.2 Aangeboren leerdispositie
Voornamelijk door het baanbrekende werk van Irenäus Eibl-Eibesfeldt weten we dat in het dierenleven een aangeboren leerdispositie een belangrijke rol speelt. Ze hebben aanleg om dingen van levensbelang zeer snel en gemakkelijk te leren. In de meeste gevallen vullen deze specifieke begaafdheden de al aanwezige erfcoördinaten aan en breiden de activiteiten hiervan uit.
2.3 Onderscheid inprenting en socialisatie
In de moderne literatuur wordt de periode tussen het voor het eerst verlaten van het nest en het einde van de derde maand, de tijd van socialisering genoemd. Het eerste gedeelte van deze fase, ongeveer tot aan het eind van de zevende week, kenmerkt zich duidelijk door een zo typerend leerverschijnsel dat dit als aparte fase beschouwd mag worden. Het leren wordt vooral bepaald door veel geprogrammeerde leerbegaafdheden, die sterk aan deze periode zijn gebonden en die het geleerde voor het hele leven vastleggen. Wat in deze periode niet wordt geleerd, kan nooit meer worden ingehaald. De socialisering hierna heeft veel meer plaats vanuit de pup zelf en dan wordt het leren hoofdzakelijk bepaald door wat soortgenoten hem leren en voordoen.
Daarom maken we een indeling in inprentingsfase (vierde tot en met zevende week) en de eigenlijke socialiseringsfase (achtste tot en met twaalfde week).
2.4 Relatie hond en mens
Deze inprenting bepaalt onder andere ook de toekomstige verhouding van de hond tot de mens. Als we de jongen gedurende deze periode dagelijks de gelegenheid geven zich met onze handen bezig te houden, groeien ze op tot honden die graag contact met mensen hebben. Bieden we deze gelegenheid weinig, groeien ze op tot ‘contactarme’ dieren. Vermijden we in deze periode helemaal dat de pup ons besnuffelt, zal er later tussen mens en dier geen enkel contact mogelijk zijn, ook al zijn we nog zoveel met de hond bezig. Het beste dat we kunnen bereiken, is een zekere tamheid. Gedragen we ons echter wat onhandig, wordt de hond een angstbijter.
Het is niet voldoende dat de pup dagelijks mensen ziet en het is ook niet voldoende als hij dagelijks uit de handen van de mens zijn eten krijgt. Hij moet onvoorwaardelijk aanrakingscontact hebben, waarbij de geur dan waarschijnlijk het belangrijkste is. Hij moet ook door meerdere, verschillende mensen ‘gestreeld’ worden, dan zal hij later alle mensen als zijn soortgenoten gaan beschouwen en tegenover hen hetzelfde gedrag kunnen vertonen als tegenover andere honden.
2.5 Inprenting niet selectief
Dit proces is weinig selectief, zoals de hondenetholoog Fox heeft aangetoond, toen hij chihuahuapups in de inprentingsfase bij een nest katten voegde en door de poes liet grootbrengen. Katten werden hun soortgenoten en toen ze later werden geconfronteerd met ‘normaal’ opgegroeide honden van hun ras, wisten ze niet hoe ze zich tegenover die moesten gedragen. Ook de experimenten van Konrad Lorenz zijn wellicht bekend, waarin hij ganzen inprentte op gestippelde laarzen en andere op gestreepte laarzen. De ene groep volgde uitsluitend een persoon die de gestippelde laarzen droeg, de andere een persoon die gestreepte laarzen droeg. Aardig om in dit verband te vermelden, is dat bijvoorbeeld in de Abruzzen, een bergachtige regio in Italië, de schaapherders de pups van hun Abruzzese Berghonden in de inprentingsfase tussen de kudde schapen laten. Hierdoor zijn deze honden zo ingeprent op de schapen dat ze die als hun soortgenoten beschouwen, als hun eigen roedel in feite.
Voedselkeuze, drukte in het verkeer, autorijden, drukte in de stad, dit zijn zomaar een handvol situaties waarop de pup in deze fase kan worden ingeprent en die hij dan in zijn latere leven als volstrekt normaal beschouwd en waar hij op een ‘normale’ manier op reageert.
3.1 De opvoeding begint
In de natuur zien we nu dat de wereld van de pups steeds groter wordt, ze gaan steeds verder buiten het nest. Daarom is dit bij uitstek het tijdstip waarop de pups naar hun nieuwe eigenaar kunnen gaan. Het is nu van belang dat de pup ingeschakeld wordt in de mensengemeenschap en de daarbij horende sociale conventies leert kennen. Tegelijkertijd moet hij binnen zijn nieuwe roedel, zijn nieuwe eigenaar(s), zijn sociale plek krijgen en de sociale omgangsvormen leren. Kortom het daadwerkelijke opvoeden neemt een aanvang.
Het leervermogen van de pup is in deze fase zo optimaal ontwikkeld, dat hij allerlei nieuwe gedragingen aan kan leren die hij zich vervolgens makkelijk eigen maakt. Hiervan moeten we gebruik maken en we kunnen hem dan ook die dingen leren die ervoor zorgen dat hij zich weet te gedragen in een mensenomgeving, waarbij we zoveel mogelijk uitgaan van en rekening houden met zijn natuurlijke gedrag.
3.2 Spelen en discipline
Het leren nemen we spelenderwijs ter hand, maar wisselen dit af met disciplinaire maatregelen. We volgen hierbij het natuurlijke patroon, zoals zich dit afspeelt in de roedel waar de opvoeding vooral door de vader wordt gedaan. De pup moet in de omgang met de mens zekerheid en zelfvertrouwen ontwikkelen; de noodzakelijke discipline moet dan ook voor het dier te bevatten blijven. Dat is het geval, als het hondje na een niet te vermijden straf onmiddellijk zijn aanhankelijkheid betuigt. We zijn zeer spaarzaam met bestraffen, het moet voor de pup eerst heel duidelijk zijn wat ervan hem wordt verwacht en als we al straffen, moet dit direct na het vertoonde gedrag gebeuren. Dat kan alleen als we de pup voortdurend in het oog houden, zoals de vaderreu dat doet. Als dit voor ons niet mogelijk is, brengen we de pup onder op een plaats waar hij geen van de in de menselijke samenleving noodzakelijke taboes kan overtreden.
Na afloop van deze fase is de hond volledig opgenomen in onze roedel en ‘kent’ hij de basis sociale conventies van onze samenleving. In deel 2 Gedrag komt uitgebreid aan bod hoe we dit kunnen realiseren.
In de natuur kent iedere roedel een rangorde. Deze is hiërarchisch geordend en ieder lid neemt een bepaalde unieke plaats in. Bij die plaats horen privileges, maar ook plichten. Iedere hond heeft van nature de neiging om naar een zo hoog mogelijke plaats in de rangorde te streven. Hij heeft echter zo mogelijk nog meer behoefte aan wat precies zijn plaats is en die duidelijkheid moeten we hem in deze fase verschaffen. Alleen dan zullen er weinig of geen problemen ontstaan wanneer de pup volwassen wordt.
We zien dat ons hondje in deze periode steeds meer de grenzen opzoekt van wat kan en mag. Met gebruikmaking van het arsenaal aan natuurlijke gedragingen, die ik bespreek in deel 2 Gedrag, maken we onze pup duidelijk waar de grenzen liggen en wat dus zijn plaats in de roedel is. Kalmte, assertiviteit, consequentheid en verantwoordelijkheid zijn de kernbegrippen die in deze fase op ons van toepassing moeten zijn. Het zijn precies die eigenschappen die een goede roedelleider sieren.
Nu de sociale conventies en de plek in de roedel voor de pup duidelijk zijn, kan hij beginnen met zijn opleiding die leidt tot zijn taak binnen de roedel. Wat voor taak dat is, mag iedere eigenaar uiteraard voor zichzelf bepalen, maar het is goed om ons te realiseren dat onze jonge hond wel een taak nodig heeft. Zo krijgt zijn leven meer zin, betekenis en inhoud. We kunnen denken aan assistentie bij de jacht, een metgezel bij het hardlopen, kamperen of bij langere trektochten in de bergen. Het maakt niet zo heel veel uit, als we hem maar iets meer kunnen aanbieden dan de dagelijkse rondjes om ons huis.
De zevende maand kan over het algemeen gekenschetst worden als de puberteitsfase. De honden gaan nu langzaam over tot de geslachtsrijpheid. Als we in de voorgaande maanden de opvoeding van de hond terdege ter hand hebben genomen, merken we waarschijnlijk niets van zijn puberteit. Hebben we echter hier en daar wat steekjes laten vallen, worden we hiermee nu geconfronteerd en zullen we opnieuw de puntjes op de i moeten zetten. Uiteraard hangt dit ook af van het karakter van onze hond.
Vanaf een maand of zeven beginnen reutjes bij het urineren hun poot op te tillen en kunnen teefjes voor het eerst loops worden. Dat is het teken dat de geslachtsrijpheid aanbreekt.
Aan het eind van het tweede jaar ondergaat onze hond een definitieve rijping, die hem bezadigder, bijna waardiger maakt dan eerst. Nu is hij tot een volgroeide persoonlijkheid geworden.
Deel 2 De praktijk – de pup in huis
We rijden in de auto naar huis met onze pup op schoot. We hebben hem net van de fokker gehaald en wij zijn nu zijn nieuwe roedelleiders. Straks komen we thuis en begint het leven met een jonge hond.
Wat hebben we tot nu gedaan om ons hierop voor te bereiden? We zijn op de hoogte van de levensfasen die een pup doormaakt totdat hij volwassen is, zoals beschreven in Deel 1 hierboven. Ook hebben we als het enigszins kan de theoretische achtergrond van het opvoeden van een hond tot ons genomen. Met onze kennis zit het dus wel goed. Hoe moet het nu verder met de praktijk van alle dag?
Uitgangspunt bij het omgaan met de pup binnenshuis is, dat we altijd moeten voorkomen dat hij ongewenst gedrag kan vertonen, we moeten hem daartoe geen gelegenheid geven. Eigenlijk moeten we het zo zien te organiseren dat hij alleen gewenst gedrag vertoont waar we hem voor kunnen belonen, zodat hij dit gaat herhalen. Zo wordt dit dan gewoontegedrag dat zeer sterk is. Het is noodzakelijk dat we onze pup direct aanleren dat hij op een vaste plaats in huis ligt. Dat is zowel voor hem veilig en duidelijk, als voor ons prettig, want dan ‘struint’ hij niet rond en veroorzaakt hij niet allerlei problemen waar we dan weer op moeten reageren. We gaan hem in een bench leggen, die we op een voor hem prettige plek in de woonkamer plaatsen. Uiteraard gaat hij daar niet vanzelf in, we zullen hem moeten verleiden. Dat doen we met voer dat hij lekker vindt. We moeten er altijd op letten, dat we hem niet dwingen, maar verleiden. Het is zijn eigen keuze. Het liggen in de bench moet hij als prettig ervaren, alleen dan zal hij dit gedrag gaan herhalen. Zo passen we de leertheorie van Skinner toe.
We houden het deurtje eerst open, maar hij mag er niet zelf uit, dat bepalen wij. Als hij uit zichzelf de bench is binnengegaan, laten we hem de eerste keer heel even erin, dan halen we hem eruit. Zo bouwen we dit langzaam op. Bij het aanleren van het gedrag ‘liggen in de bench’, passen we ook de techniek van ‘shaping’ toe. Essentieel is dat ieder stapje in het leerproces succesvol moet zijn, we moeten de pup niet de fout in laten gaan, doordat wij te snel willen.
Als de pup eenmaal gewend is om in de bench te liggen, heeft hij een vaste plaats gekregen in huis. Een vaste plaats in huis geeft de hond rust en duidelijkheid. Hij hoeft niet te reageren op van alles en nog wat en voelt zich zo veilig en prettig. Na verloop van tijd (ongeveer een jaar of anderhalf) kun je de bench vervangen door een mand, als je dit wilt.
Een vuistregel is dat in het begin de pup iedere twee uur zijn behoefte moet kunnen doen. Het makkelijkste is om hem buiten dicht bij huis, als dat mogelijk is, te laten plassen en poepen, altijd op dezelfde plek. Heel snel zal hij dan alleen daar zijn behoefte willen doen, we leren hem dus zo een goede gewoonte aan. Ook bij de zindelijkheidstraining geldt het principe om ongewenst gedrag te voorkomen. Zorg er dus voor dat hij niet de gelegenheid krijgt binnenshuis te plassen of te poepen. Mocht dit onverhoopt toch gebeuren, heeft straffen geen enkele zin en kan dit zelfs averechts werken. Dit betekent dat we de pup de eerste tijd binnenshuis eigenlijk niet uit het oog dienen te verliezen. Vandaar dat de benchtraining, zoals hierboven beschreven, essentieel is. Uiteraard kan hij nog niet heel lang aan een stuk in de bench liggen. Op de momenten dat we niet met hem ‘aan het werk’ zijn binnenshuis, is het een goed idee dat hij met een dun lijntje aan je middel vast zit, zodat hij altijd in je nabijheid is.
Het is voor de hond prettig en het geeft hem een veilig gevoel als hij ’s nachts bij zijn eigenaars in de buurt kan slapen. Dit sluit ook aan bij zijn natuurlijk gedrag, want zo blijft de roedel bij elkaar. Bovendien is het handig voor de zindelijkheidstraining, omdat je hem dan gemakkelijk ’s nachts even kunt laten plassen Het is even uit proberen in het begin, maar meestal is één keer per nacht voldoende.
Direct een goede gewoonte aanleren, dat is ons motto! Als we vanaf het begin ervoor zorgen dat onze pup niet voorop loopt en niet trekt aan de lijn, zal hij dit later ook niet doen. Sterker nog, hij zal niet eens daartoe in staat zijn! Hoe kunnen we hem dit aanleren?
Laten we in gedachten houden, dat wij als roedelleider, als ranghogere, altijd het initiatief moeten nemen en dus voorop lopen en de richting bepalen. De pup, als ranglagere, moet op ons letten en moet voortdurend aandacht hebben voor ons. Het lopen aan de lijn wordt op deze manier een aandachtsoefening. Het is geen trucje dat de pup perfect moet uitvoeren, hij hoeft niet steeds aan onze voet te lopen en naar ons op te kijken. Het gaat om de aandacht die voor ons moet hebben, hij let voortdurend op ons, is van ons afhankelijk.
We gebruiken hiervoor een dunne en lichte lange lijn van ongeveer 6 meter. We gaan lopen en kijken hoe onze pup hierop reageert. Blijft hij staan of zitten, dan lopen we door, maar we stoppen, voordat de lijn strak komt te staan. Nu draaien we ons om, maken ons klein en verleiden de pup om in beweging te komen. Blijft hij weer staan/zitten, herhalen we dit. Na verloop van tijd heeft hij echt wel door dat hij mee moet lopen.
Een andere mogelijkheid is, dat hij direct voorop gaat lopen, als wij in beweging komen. Dan staan we stil en kijken hoe de pup daarop reageert. Stopt hij, dan draaien we ons om en lopen de andere kant op. Iedere keer als hij voorop gaat lopen, herhalen we deze procedure.
Als de pup niet stopt, wanneer wij stilstaan, maar verder door loopt, draaien we ons wat abrupter om en lopen de andere kant op. Wellicht zal hij dan hierdoor een rukje krijgen en daarvan schrikken. We kijken weer hoe hij hierop reageert. Loopt hij gewoon in onze richting, lopen wij rustig door zonder wat te zeggen. Is hij wat meer geschrokken en staat hij stil of gaat zitten, dan maken we ons klein en verleiden hem om in beweging te komen. Zodra hij gaat lopen, staan we direct op, draaien ons om en lopen verder.
Gedurende deze oefening moeten we helemaal niet praten tegen onze hond, we gebruiken uitsluitend lichaamstaal om met hem te communiceren. We hoeven hem niet te belonen, wanneer hij ons volgt, omdat we aansluiten bij het natuurlijke instinct van een hond: het volgen van een leider, iemand die verantwoordelijkheid neemt en die hem bescherming en rust geeft.
Deze aandachtsoefeningen doen we niet langer dan tien minuten achter elkaar, maar we kunnen ze wel vijf á zes keer per dag herhalen. Pas als de pup netjes naast ons mee loopt, kunnen we wat verder gaan wandelen. Houd in de gaten dat het gaat om het aanleren van een goede gewoonte en dat we moeten voorkomen dat de pup een verkeerd gewoonte aanleert. Het dagschema van onze pup ziet er dan ook zo uit dat we hem iedere twee uur zijn behoefte laten doen en daarna de aandachtsoefeningen trainen. Altijd als hij met ons aan de lijn wandelt, heeft hij aandacht voor ons en neemt geen initiatief, maar is afhankelijk van onze begeleiding en zorg. Dat geeft hem duidelijkheid, veiligheid en rust.
Voor het aanleren van deze vier gedragshandelingen passen we helemaal de theorieën van Pavlov en Skinner toe, zoals beschreven in ‘De omgang met uw hond, theoretische achtergronden’.
Eerst leren we het gedrag aan, zonder daarbij een signaal te gebruiken. We bekrachtigen dit gedrag met voer en geven daarbij een signaal, bijvoorbeeld het woordje ‘oké’. We creëren daarmee een geconditioneerde bekrachtiger.
Als de pup de gedragshandeling snel en goed uitvoert, koppelen we er een signaal aan, bijvoorbeeld een kort woordje al dan niet gecombineerd met een non-verbaal signaal. We spreken dit signaal op rustige, duidelijke toon uit, vlak voordat hij het gedrag daadwerkelijk vertoont. Het juiste tijdstip is erg belangrijk, het signaal moet echt bij de hond binnenkomen vlak voordat het gedrag optreedt. Alleen zo associeert de hond het signaal met het gedrag. Daarna volgt weer een positieve bekrachtiging. Het is heel belangrijk om geduld te betrachten. Wees er niet te snel van overtuigd dat de hond ‘begrijpt’ wat het signaal betekent, dat hij de associatie heeft gelegd tussen het signaal en het gedrag. We testen dit door het signaal één keer uit te spreken en daarna de reactie van de hond af te wachten. Vertoont hij niet binnen een paar seconden het gewenste gedrag, verleiden we of helpen we hem. We moeten vooral het signaal niet herhalen, hoe verleidelijk dit ook is. Het betekent eenvoudigweg dat de koppeling tussen signaal en gedrag nog niet tot stand is gekomen. Dat gebeurt zeker niet door het signaal te herhalen, sterker nog, hierdoor verliest het signaal aan betekenis. We kunnen alleen maar concluderen dat we een stap terug moeten in het leerproces.
De omgeving heeft ook een grote invloed op het gedrag. Als we de hond een gedragshandeling voor het eerst aanleren, kiezen we een rustige omgeving, waar hij niet afgeleid wordt. Het is goed om steeds dezelfde plek te kiezen. Als de hond het aan te leren gedrag daar goed uitvoert, wil dit nog niet zeggen dat hij het overal beheerst. We veranderen dan van omgeving, maar we moeten ons ervan bewust zijn dat we misschien een stapje terug moeten in het leerproces. Dit hangt ook af van onze hond, we moeten hem dus steeds goed observeren tijdens het leerproces, zodat we in kunnen schatten hoe sterk zijn leervermogen is.
Beheerst onze hond het gedrag in allerlei verschillende omgevingen, dan kunnen we ervoor zorgen dat dit gedrag in stand blijft door hem onregelmatig hiervoor te bekrachtigen. Dat betekent dat we hem niet iedere keer positief bekrachtigen, als hij gewenste gedrag vertoont, maar heel af en toe en zeer onregelmatig. De hond raakt daardoor als het ware verslaafd aan de bekrachtiger, net zoals wij verslaafd kunnen raken aan een fruitmachine die maar heel zelden ons beloont met het rinkelen van de muntstukken die eruit komen rollen!
De laatste fase treedt op wanneer het aangeleerde gedrag een gewoonte wordt. Het is moeilijk te bepalen wanneer dit optreedt, maar als het zover is, kan de hond niet anders als gaan zitten bij het signaal ‘zit’. In principe is een bekrachtiger dan niet meer nodig. Het volstaat om hem heel sporadisch positief te bekrachtigen. Als we onze hond zo hebben opgevoed dat al het gewenste gedrag gewoontes zijn geworden en we voorkomen hebben dat er ongewenst gewoontegedrag is ontstaan, dan leven onze hond en wij daadwerkelijk samen als een roedel vol harmonie.
We verleiden de hond om te gaan zitten door een brokje boven zijn neus langzaam naar achteren te bewegen. Gaat de pup nu niet vanzelf zitten, helpen we hem een beetje door zachtjes zijn achterlijf naar beneden te drukken. Als hij eenmaal zit, bekrachtigen we dit gedrag met een brokje en geven daarbij een signaal, bijvoorbeeld ‘oké’. Om een goed resultaat te bereiken, is het van belang om verder niet te praten, dat leidt de pup alleen maar af van waar het om gaat, namelijk het zitten. We herhalen dit drie á vier keer. Daarna gaan we verder met aandachtsoefeningen. Vervolgens oefenen we weer een aantal keer het zitten.
Als de pup snel en goed gaat zitten, kunnen we er een signaal aan koppelen, bijvoorbeeld het woordje ‘zit’. Vlak voordat hij gaat zitten, spreken we dit woordje op een rustige, maar duidelijke toon uit. Daarna volgt weer een bekrachtiging. Als na verloop van tijd de hond snel gaat zitten na ons signaal ‘zit’, is de associatie gelegd. Dan veranderen we van omgeving en kijken of de hond daar ook het gewenste gedrag vertoont. Eventueel moeten we een stapje terug in het leerproces, dat hangt af van het leervermogen van onze hond. Tot slot passen we het principe van de onregelmatige bekrachtiging toe, zoals hiervoor besproken, om het gewenste gedrag in stand te houden. Uiteindelijk zal het zitten een gewoonte worden en kan de hond niet anders dan dit gedrag automatisch uitvoeren telkens wanneer het signaal ‘zit’ optreedt.
In grote lijnen volgen we dezelfde handelswijze als bij het aanleren van het zitten. Het afliggen is voor de meeste pups moeilijk om aan te leren. Ze moeten zich dan echt overgeven en rustig worden, dat is niet altijd gemakkelijk. We moeten ons er dus van bewust zijn dat het leerproces veel tijd in beslag zal nemen en we moeten het heel langzaam en met veel geduld stapje voor stapje opbouwen.
Eerst moet de hond gaan zitten. Daarna verleiden we de hem om te gaan liggen, we gaan hem vooral niet dwingen. We houden een brokje voor zijn neus en bewegen dit langzaam naar de grond. We houden het daar, totdat hij ligt. Dan pas mogen we hem dit brokje geven. Als hij hier niet op reageert, maar blijft zitten, houden het brokje nog iets dichter bij zijn neus en bewegen het weer heel langzaam naar de grond. Geduld is hierbij een schone zaak! Is het ons gelukt hem te laten liggen, mogen we dit maximaal nog een keer herhalen. Als het heel moeilijk is gegaan, herhalen we het liever helemaal niet meer. Het is namelijk heel belangrijk om ieder trainingsonderdeel te eindigen met een succeservaring. Te lang doorgaan kan ertoe leiden dat je die succeservaring niet meer bereikt en dat heeft een negatieve werking op het leerproces.
Als de pup snel en makkelijk te verleiden is om te gaan liggen, koppelen we er een signaal aan, het woordje ‘af’. We volgen daarbij dezelfde procedure als bij het aanleren van het zitten, zoals hierboven beschreven. Heeft hij de associatie tussen ‘af’ en het gaan liggen goed ‘begrepen’, veranderen we weer van omgeving en trainen daar verder. We zullen de hond langere tijd iedere keer moeten blijven bekrachtigen, juist omdat het een lastig aan te leren gedrag betreft. Ook de onregelmatige bekrachtiging zullen we langer moeten volhouden, totdat de fase van het gewoontegedrag intreedt.
Als de hond uiteindelijk het afliggen onder alle omstandigheden goed beheerst, kunnen we hem gaan leren te blijven liggen totdat wij hem ophalen. We gebruiken hiervoor zowel een verbaal signaal, het woordje ‘blijf’ als een non-verbaal signaal, een stopteken met de handpalm naar de hond toe gericht.
Nadat de hond is gaan liggen, geven we beide signalen tegelijkertijd en wachten een paar seconden. We moeten de hond heel goed in de gaten houden en alert reageren op tekenen die aangeven dat hij van plan is op te staan. Zover moeten we het niet laten komen, we zijn hem voor. Na die paar seconden krijgt hij een positieve bekrachtiging. Hij mag opstaan, we lopen een stukje en herhalen de oefening. Zoals eerder gezegd, moeten we dit niet te vaak herhalen, de trainingssessie beëindigen we altijd met een succeservaring voor de hond.
We passen nu het principe shaping toe en laten de hond eerst steeds langer liggen, terwijl wij naast hem blijven staan. Pas als hij geruime tijd blijft liggen, kunnen we een begin maken met bij hem weg te gaan. Ook hier passen we weer shaping toe, letterlijk stapje voor stapje bouwen we dit op. Eerst een stap bij de hond vandaan en weer terug. Dit herhalen we totdat dit altijd goed gaat. Dan twee stapjes en weer terug, enzovoorts. Als de hond goed blijft liggen, terwijl wij een flink aantal meters bij hem vandaan zijn, kunnen we de oefening verzwaren door uit het zicht van de hond te verdwijnen. Een andere verzwaring is een oefening om te kijken of de hond over voldoende prikkelbeheersing beschikt, dat wil zeggen dat hij onder allerlei soorten afleiding blijft liggen. Ik heb eens gezien hoe een Benedictijner monnik een Sint Bernardhond deze prikkelbeheersing trainde door voor hem op en neer te springen terwijl de hond op de grond lag, ja zelfs sprong hij over de hond heen!
Misschien wel de moeilijkste gedragshandeling om aan te leren, is het hierkomen op een signaal vanuit een situatie als de hond los is. Het is daarom zo lastig, omdat de hond eigenlijk buiten onze invloedssfeer is en wij geen mogelijkheden hebben hem op afstand te corrigeren. We moeten dus een heel nauwgezette route volgen, opdat we uiteindelijk tot een succesvol eindresultaat komen. Zoals bij al het aan te leren gedrag geldt ook hier dat we altijd moeten voorkomen dat de hond een verkeerde gewoonte aanleert. We moeten niet in een situatie verzeild raken, dat we geen invloed meer hebben op onze hond. Dat betekent in feite dat we hem niet los moeten laten in situaties of omgevingen waarin het noodzakelijk is hem een keer bij ons te roepen. We kunnen gerust stellen dat al onze inspanningen tevergeefs zijn geweest als de hond een keer niet komt wanneer wij hem roepen!
We beginnen de oefening in een rustige omgeving. De pup is aan een lange lijn en mag even zijn eigen gang gaan. Als hij op ons let, maken we ons klein en verleiden hem om bij ons te komen. Dat kan met wat hoge geluidjes of met uitnodigende lichaamstaal en in ieder geval met voer. Wat we niet moeten doen, is het signaal ‘hier’ gebruiken. Langzaam halen we de lijn in en laten de pup bij ons komen. Als hij voor ons is gekomen, verleiden we hem tot zitten. Daarna krijgt hij een positieve bekrachtiging. De hele gedragshandeling bestaat dus niet alleen uit het hierkomen, maar daaraan toegevoegd is het voor ons zitten. Later is dit van belang, als we hem willen aanlijnen, dat is makkelijker om te doen als hij rustig voor ons zit.
Als de pup op deze manier snel en makkelijk bij ons komt, koppelen we daaraan het signaal ‘hier’. We geven dit signaal direct nadat de hond onderweg is naar ons toe. Na verloop van tijd geven we eerst het signaal ‘hier’ en we kijken hoe de pup reageert. Als hij niet meteen aanstalten maakt om bij ons te komen, is de associatie nog niet gelukt en moeten we een stapje terug in het leerproces. Reageert hij na enige tijd snel genoeg en komt hij steeds bij ons op het signaal ‘hier’, voeren we de oefening uit in een andere omgeving.
We blijven heel lang, misschien wel een jaar, het hierkomen oefenen met de hond aan de lijn. We verzwaren de oefening voortdurend door steeds meer afleiding op te zoeken met als eindpunt de zwaarste afleiding: andere honden. We kunnen de hond dus alleen maar loslaten in een omgeving waar dit kan, waar hij niet weg kan en waar we hem niet hoeven te roepen, maar net zolang kunnen wachten totdat hij als het ware vanzelf bij ons komt. Pas als hij de oefening ‘hier’ tot in de hoogste perfectie onder alle omstandigheden beheerst, gaan we deze oefening uitvoeren als de hond los is. We moeten ervoor zorgen dat de hond de oefening altijd succesvol uitvoert, de shapingtechniek is hierop weer volledig van toepassing.
Deel 3 De verzorging van uw pup
Het is belangrijk dat uw pup snel gewend raakt aan het verzorgd en onderzocht worden. Hij zal in de toekomst ook door de dierenarts onderzocht worden en het is prettig, zowel voor de hond als voor de dierenarts, als dit op een rustige manier verloopt.
Direct als u hem in huis heeft, kunt u daarmee beginnen. Twee keer per dag is voldoende.
Zet de pup op een tafel en aai hem rustig over zijn rug. Daarna kijkt u in zijn oortjes en betast op kalme wijze zijn flanken. Op dezelfde wijze onderzoekt u zijn pootjes. Tot slot kijkt u naar zijn tandjes. Dit doet u door rustig zijn kopje vast te houden en zijn lippen wat omhoog te trekken. Doe dit niet te lang, een paar minuten is voldoende. Stop wanneer het nog goed gaat!
Als de pup een beetje terugdeinst en een wat angstige indruk maakt, praat u op een vrolijke toon tegen hem en stelt hem op zijn gemak. U kunt uiteraard ook met voer werken en een geconditioneerde positieve bekrachtiger gebruiken (zie deel 2, hoofdstuk 2 ‘Aangeleerd gedrag’). Reageert hij daarentegen met onrust en verzet hij zich enigszins, moet u wat kordater optreden. Rust en kalmte bewaren blijft echter onveranderlijk van het grootse belang.
Het verzorgen van de vacht is ook iets waar uw pup aan moet wennen. Neem een zachte borstel ter hand en strijk daarmee rustig over zijn vacht. Kijk goed naar de reactie van uw pup en stem uw eigen reactie daar op af. Is hij wat angstig en timide, kalmeert u hem en gebruikt u een vrolijke stem gecombineerd met voer en/of een positieve geconditioneerde bekrachtiger. Reageert hij met verzet, dan treedt u kordater op, gebruikt u een wat strengere stem en combineert u dit eventueel met een geconditioneerde negatieve bekrachtiger.
Een laatste handeling die u kunt verrichten met uw pup, is hem op zijn ruggetje te laten liggen. U pakt hem vast en draait hem rustig, maar wel kordaat, op zijn rug. Dit is voor de pup erg belangrijk om te ervaren, want op deze manier demonstreert u duidelijk uw ranghogere positie en tegelijkertijd leert de pup om u onvoorwaardelijk te vertrouwen, want hij bevindt zich nu in een zeer kwetsbare positie. Als hij dit rustig ondergaat, aait u hem zachtjes over zijn buikje en spreekt vriendelijke woordjes tot hem. Ook hiervoor geldt, bij verzet en onrust kordater optreden zonder zelf onrustig of zelfs maar boos te worden.
Nawoord
U heeft een jong levend wezen in huis genomen en laat dit bij u opgroeien in uw leefsituatie. Dit levend wezentje zal een huisgenoot, een roedelgenoot van u worden, waar u veel plezier en voldoening aan zal beleven en dat uw lichamelijk en geestelijk welbevinden ten goede zal komen!
Dit levend wezentje is een hond en het heeft er recht op om als zodanig te worden behandeld. We hebben gezien dat de hond nog heel veel natuurlijk gedrag van zijn stamvader de wolf in zich heeft. Laten we er voor oppassen hem als een mens, als een kind, te gaan zien en te behandelen, hoe verleidelijk dit ook mag zijn. De hersenen van een hond functioneren echt op een heel ander niveau dan die van een mens. Zo kent hij helemaal geen ‘ik-besef’ en heeft hij geen geweten, waardoor hij zich niet schuldig kan voelen over iets. Ook houdt hij niet van ons, hoewel hij uiteraard wel tekenen van genegenheid naar ons toe vertoont. Liefde is echter een dusdanig abstract begrip, dat de hersenen van een hond niet kunnen bevatten.
We moeten de hond dus geen eigenschappen toedichten, die hij niet heeft, die hij ook niet kan waarmaken. Daarmee doen we hem onrecht aan. Een hond is een prachtig wezen, met een grote variatie in gedrag. Hij is in staat om zich aan heel veel situaties aan te passen en om bij ons en met ons samen zijn leven door te brengen. Laten we hem daarvoor dit teruggeven, dat wij hem als hond blijven zien en blijven behandelen!
Tot slot nog een opmerking. Het opvoeden van een hond is ook een kwestie van geduld en lange adem. Er zullen momenten komen waarop u denkt dat het helemaal niets wordt. Andere keren denkt u dat u er al bent, omdat alles zo goed gaat. Het gaat nu eenmaal met ups en downs. Blijf een beheerste roedelleider, wees op gezette tijden een dierentrainer en zet de technieken uit de leertheorie in, maar bovenal blijf geduldig en houd vol. Uiteindelijk krijgt u een huisgenoot waarmee het heel prettig is om te leven. Hij zal u begrijpen en u zult hem begrijpen en beide wordt u daarmee gelukkiger wezens op deze aarde!
Wie ben ik
Joep de Keyzer
- Gediplomeerd hondengedragstherapeut
- Ervaren docent en coach
- Expert op het terrein van gedragsleer en het natuurlijk gedrag van de hond
Contact
Nieuwsgierig geworden. Heeft u vragen. Of wilt u afspreken? Neem contact op!
Praktijk voor hondengedrag Lykeios
- Peeskesweg 2, 7041 CB 's Heerenberg
- 06-23914292
- info@lykeios.nl
Dierenkliniek de Pijp
- Ceintuurbaan 199, 1074 CV Amsterdam
- 020-26119548
- info@dierenkliniekdepijp.nl